'Waarheidsvinding in de wetenschappen is een complex probleem: ook experten verschillen van mening'

Het recent opgeflakkerde debat over zin of onzin van de kernuitstap en de aanslepende discussies over het Coronabeleid hebben iets opmerkelijks met elkaar gemeen: met 'wetenschap' als argument worden door zowel leken als experts simplistische stellingen geponeerd alsof het absolute waarheden zouden zijn, waarmee men het onmogelijk op rationele gronden oneens kan zijn. Dit feit ontlokte Elia-topman Chris Peeters in De Tijd de wat zure commentaar: "We hebben precies meer energieëxperts dan virusexperts". Deze oprisping legt de vinger op een wonde in het maatschappelijk debat die maar niet genezen geraakt omdat de juiste diagnose niet wordt gesteld. Aan de oppervlakte lijkt het te gaan over mensen die zich in deze debatten mengen zonder de nodige expertise en dit in beide richtingen: politici die zich opstellen als expert, en experts die zich opstellen als politici.

Ook wie geen expert is, kan tirades afsteken met dogmatische claims over het onderwerp in kwestie waarmee het oneens durven zijn blijkbaar een doodzonde is. Het zal duidelijk zijn: op die manier is in het maatschappelijke debat tegenwoordig alle nuance, laat staan elke openheid voor een ander, maar mogelijk relevant, perspectief, totaal zoekgeraakt.

Het is niet mijn bedoeling om hier zelf een oordeel te vellen over het al dan niet terecht zijn van deze of gene geleverde kritiek, zowel wat corona als wat een mogelijke kernuitstap betreft.

Waar het mij om gaat is de mogelijkheid om dit soort debatten überhaupt nog op een redelijke manier te voeren. Immers, geïnformeerd meningsverschil afdoen als "onwetenschappelijke stupiditeit", "postmoderne dwaasheid" of een "aanval op het draagvlak voor het beleid" e.d.m. zijn gevaarlijke denkpistes in een tot nader order nog altijd democratische politieke gemeenschap waarin mensen op rationele gronden van mening kunnen verschillen.

Er zijn twee onderling met elkaar verbonden, maar niettemin verschillende aspecten aan deze problematiek. Ten eerste is er het naakte feit dat in een democratie die naam waardig elke burger geacht wordt capabel te zijn om deel te hebben aan het maatschappelijk debat, om zich op basis daarvan een mening te kunnen vormen en zich via democratische weg uit te spreken over het te voeren beleid. Waar het de publieke discussie zelf betreft is iedereen in principe gelijk; ook wetenschappers die aan het maatschappelijke debat deelnemen doen dat als burger en niet in een of andere bevoorrechte status -- wetenschappers zijn geen pastoors.

Natuurlijk neemt dat niet weg dat er beter en minder goed geïnformeerde burgers bestaan. Maar er is geen enkele maatschappelijk relevante problematiek waarbij slechts één type van kennis, één enkele benaderingswijze, laat staan slechts één enkele absolute waarheid voorhanden of toepasbaar is. Daarvoor is de maatschappelijke realiteit veel te complex.

Maar laten we nu even veronderstellen dat we er na grondige discussie en ampele overweging toch allemaal samen uit geraken en erin slagen om aan alle mogelijke verschillende relevante factoren een aanvaardbaar gewicht toe te kennen in het beleid -- zijn we er dan? Weten we dan hoe en wanneer we welke maatregelen moeten nemen, en wat de precieze impact ervan op leven en welzijn van de burgers in dit land zal zijn? Is er bijvoorbeeld. maar één enkele correcte manier om na te denken over de mogelijke gevolgen van een kernramp? Helaas is het ook dan weer niet zo eenvoudig, en dat brengt mij bij mijn volgende punt: ook specialisten kunnen binnen één discipline van mening verschillen. Deze uitspraak moge verbazing wekken, want wetenschap is de bron van 'ware kennis', dat hebben we toch allemaal op school geleerd.

Toch blijken bijvoorbeeld ook virologen het onderling lang niet altijd eens, om het bij een concreet voorbeeld te houden. En het simpelweg afdoen van de ene als een gek en de andere als een heilige brengt geen soelaas. Ook landen blijken daarin immers verschillende keuzes maken, zonder dat er sprake is van aantoonbaar betere of slechtere resultaten in het coronabeleid. Hoe kàn dat dan?

Wel, niet omdat deze experts zomaar iets uitkramen, maar omdat waarheidsvinding in de wetenschappen nu eenmaal een moeilijk probleem is. We beschikken weliswaar over een aantal betrouwbare methoden die ons helpen om niet louter op basis van redeneringen, beperkte ervaring of persoonlijk gevoel tot uitspraken over de werkelijkheid te komen. Er komt meestal een of andere vorm van gestandaardiseerde waarneming, al dan niet gepresenteerd in een statistiek, aan te pas, en die leidt dan weer tot het formuleren van testbare hypothesen.

Alleen, wij ontwerpen onze experimenten onvermijdelijk op basis van veronderstellingen over hoe het stuk van de wereld dat ons interesseert zich zal gedragen -- zo'n beargumenteerbare veronderstelling heet een 'model'. Blijkt nu dat er zo goed als altijd meerdere modellen voor een gegeven waarneming mogelijk zijn, en dus ook meerdere in principe geldige theorieën, die allemaal dezelfde experimentele gegevens meenemen in hun verklaring van het bestudeerde fenomeen. Zo blijkt licht nu eens uit golven, dan weer uit deeltjess te bestaan, afhankelijk van de manier waarop de experimentator ernaar kijkt. De statistiek is een ander voorbeeld van een discipline waarin soms drastisch van elkaar verschillende perspectieven op een verschijnsel kunnen worden ingenomen, zonder dat het ene evident fout is en het andere evident juist -- een gegeven dat we kennen uit het klimaatdebat.

De in de context van corona ondertussen vertrouwde discussie over de keuze voor "flatten the curve" versus "crush the curve" is terug te voeren op modellen waarin verschillende veronderstellingen over groepsimmuniteit worden meegenomen die niets met de coronacijfers op zich te maken hebben; de immunologie van het virus is immers nog grotendeels onbekend. Wetenschap blijft altijd in hoge mate mensenwerk. Keuzes zijn nooit louter op uitsluitend wetenschappelijke gronden te beslechten, omdat modelisaties onvermijdelijk een aantal waardeoordelen bevatten die niet wetenschappelijk te rechtvaardigen zijn -- maar daarom niet minder ter zake of relevant.

Welke van de concurrerende, potentieel ware theorieën over probleem X dan wél als de meest juiste wordt uitgekozen, dat hangt niet meer af van 'waar' of 'onwaar', maar van iets dat in de sociologie bekend staat als "de wetenschappelijke consensus". Deze consensus komt tot stand in een filterpoces van peer review, hertesting en discussie binnen de betrokken discipline. Zo'n proces is zelf géén wetenschappelijke waarneming of theorie maar een keuze uit bestaande wetenschappelijke waarnemingen of theorieën, en dus natuurlijk zelf ook weer onderhevig aan maatschappelijke invloeden. Zo kunnen we begrijpen dat ondanks alle successen fouten en vergissingen toch mogelijk blijven. Denk b.v. aan de raciale eugentica die in de eerste helft van de twintigste eeuw onder invloed van koloniale vooroordelen de wetenschappelijke consensustheorie in de anthropologie was, maar achteraf helemaal fout bleek te zijn, en heeft bijgedragen tot een van de grootste politieke en maatschappelijke rampen uit de twintigste eeuw: de Nazistische rassenleer.

Er komt dus altijd een punt waarop beslissingen moeten worden genomen die het puur wetenschappelijke te buiten gaan. Daarbij spelen morele en levensbeschouwelijke overwegingen onvermijdelijk een rol. Het maken van een dergelijke keuze is daarom bij uitstek politiek, want politiek is juist de kunst van het vinden van gemeenschappelijke grond tussen mensen die onderling van mening verschillen.

Toch kunnen experten in dit debat wel degelijk een cruciale rol blijven spelen, door de beschikbare wetenschappelijke benaderingswijzen en hun implicaties zo duidelijk mogelijk aan het publiek en de politiek voor te leggen, zodat de voor- en nadelen van bepaalde keuzes tenminste principiëel duidelijk zijn.

Wetenschap verschilt van geopenbaarde religie en dogma's precies doordat er voor het individu altijd ruimte is voor twijfel, en dus voor het uitoefenen van zijn of haar kritische verrmogens in de evaluatie van bewijsmateriaal, de accuraatheid van redeneringen, het aanwezig zijn van vooroordelen, het onder de mat schuiven van terechte menselijke bekommernissen.

Vandaar ook dat, in tegenstelling tot een wijdverbreid misverstand, het zich onderwerpen van het denken aan de (waarneembare) feiten en het uitoefenen van zijn kritische vermogens geen vijanden van elkaar zijn, maar elkaar in tegendeel aanvullen en juist hand in hand moeten gaan.

Verschenen in Knack op 13/12/20

Door Karin Verelst